Lang, lang geleden was er een kaboutertje. Nu denk je misschien wel dat kabouters grappig, lief en klein zijn, maar deze was dat niet. Dit was een hele gemene. Hij kapte bloemen om, gooide aarde in holen van dieren, en als hij dan boos gegil of geschreeuw hoorde, gniffelde hij gemeen en rende weg. Het was nog maar een kind, maar al wel heel gemeen.
Op een dag had de kabouter, die Pietertje heette, stenen in een holle boom gegooid. Hij gniffelde gemeen en wilde wegrennen, maar plotseling klonk er een stem achter hem.
‘Ren nou niet weg!’
Geschrokken keek Pietertje om. Voor de holle boom stond een oud vrouwtje.
‘Gaat u me pijn doen?’ vroeg Pietertje bang.
Het vrouwtje glimlachte. ‘Nee, jochie,’ zei ze, ‘ik wil alleen een deal met je sluiten.’
‘Wat voor deal?’ Nieuwsgier kwam Pietertje dichterbij.
‘Als jij niemand meer pest, krijg jij van mij iets heel bijzonders,’ antwoordde het vrouwtje.
‘Wat voor bijzonders?’
‘Een schatkaart.’
‘Waar leidt die kaart naartoe?’
‘Naar een schat natuurlijk!’
Nu was Pietertje overtuigd. ‘Geef hier die kaart!’ zei hij.
Het vrouwtje ging naar binnen en even later kwam ze terug met een oude perkamenten rol.
‘Niemand pesten hè!’ zei ze. Toen gaf ze de kaart aan Pietertje.
Meteen keek Pietertje op de kaart. Er waren landschappen, dorpjes, wegen en een route door middel van stippellijntjes op getekend. En natuurlijk een rood kruis. Daar moet de schat liggen, dacht Pietertje.
‘Hier sta jij,’ las Pietertje.
Toen begon hij te lopen.
Wordt vervolgd…